Uit: ‘Hoogbegaafd, wat betekent dat?’, uitg. Vereniging Mensa Nederland, 1993

 

Hoofdstuk 16

Theorieën over hoogbegaafdheid

© Karel Jurgens 1993

 

Het congres 'Talent for the Future' bood een caleidoscopische blik op het verschijnsel hoogbegaafdheid. Iedere onderzoeker zijn eigen theorie, zo lijkt het wel. Om daar enige samenhang in te brengen doe ik een beroep op professor F.J. Mönks, als voorzitter van het organisatiecomité de grote man op de achtergrond van dit congres. In 'Hoogbegaafde kinderen thuis en op school' geeft hij een indeling in vier soorten verklaringsmodellen:

a. Capaciteitenmodellen

Deze modellen gaan ervan uit dat hoge intellectuele capaciteiten die reeds op jonge leeftijd kunnen worden vastgesteld, stabiel blijven. Met andere woorden, er zou sprake zijn van een bepaalde aanleg. Een voorbeeld van deze benadering werd gegeven door prof. J. Vossen in zijn beschrijving van experimenten met het selectief fokken van ratten. (hoofdstuk 1)

b. Cognitieve-componenten-modellen

Deze richten zich vooral op de informatieverwerkingsprocessen. De vraag is hierbij 'Wat zijn de verschillen?'. Waar die vandaan komen is in deze benadering van secundair belang. Een voorbeeld hiervan is het vergelijkend onderzoek van EEG's van 'normale' en 'hoogbegaafde' kinderen door Norah Maier. (hoofdstuk 6)

c. Prestatie-georiënteerde modellen

Deze gaan uit van de zichtbare prestaties die een individu levert. Hoe die geleverd worden krijgt hierin minder aandacht. Wèl is van belang dat veel mensen niet al hun mogelijkheden realiseren. De vraag wordt dan: "Wat zijn de factoren die bepalen of iemand tot prestaties komt?". Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Joan Freeman naar de effecten van stimulering van zeer jonge kinderen op hun latere prestaties. (hoofdstuk 8)

d. Sociaal-cultureel georiënteerde modellen

Deze zijn te beschouwen als de tegenpool van de capaciteitenmodellen. Volgens deze opvatting is er genetisch gezien geen stabiliteit, maar ook sociaal-cultureel bestaat deze niet. De stelling is hier dat alleen bij een gunstige samenwerking van individuele en sociale factoren hoogbegaafdheid tot uitdrukking kan komen. Deze opvatting wordt verdedigd door prof. Mönks in zijn 'Triadisch Interdependentiemodel'. (zie afbeelding hieronder) Dit model is momenteel het meest bekend in Nederland, reden om er hier wat langer bij stil te staan.
Het Triadisch Interdependentiemodel beschrijft factoren die bepalend zijn voor het naar buiten treden van hoogbegaafdheid (in de vorm van hoge prestaties), en hun onderlinge samenhang. Mönks wijst er met nadruk op dat de genoemde factoren dynamisch opgevat moeten worden: hun werking kan beïnvloed worden. In individuele gevallen kan het model behulpzaam zijn om te bepalen aan welke gebieden je aandacht zou moeten besteden om hoogbegaafdheid tot ontwikkeling te laten komen.

Het Triadisch Interdependentiemodel

Bij een goed samenspel van de persoonskenmerken ‘hoge intellectuele capaciteiten’, ‘motivatie’ en ‘creativiteit’ en de sociale omgevingen ‘gezin’, ‘school’ en ‘vrienden’ kan hoogbegaafdheid zich ontwikkelen resp. realiseren in de vorm van bijzondere prestaties. (Mönks, 1988)

Vragen die blijven

Het Triadisch Interdependentiemodel is waardevol als inventarisatie van factoren die van belang zijn voor de ontwikkeling c.q. realisatie van hoogbegaafdheid. De vraag naar wat hoogbegaafdheid is wordt er echter niet door beantwoord. In zekere zin omzeilt het dat probleem door zich te beperken tot –bijvoorbeeld met een test meetbare– prestaties en tot onderzoekbare grootheden zoals gezin, school en vrienden. Daardoor is de kans groot dat individuele hoogbegaafden er het gevoel aan overhouden dat het verhaal eigenlijk niet over hen gaat. Velen van hen ervaren in hun leven een aantal identieke problemen, die in het model van prof. Mönks niet of slechts indirect aan de orde komen.

1. Onaangepastheid

Zoals Mönks aangeeft is een bevredigende relatie met de sociale omgeving van essentieel belang voor het kunnen komen tot hoge prestaties. Al van jongsafaan is de houding van een kind van grote invloed op de respons die het krijgt. Kijk je naar het model van Corliss McCallister (hoofdstuk 14), dan vraag je je af of het voor hoogbegaafden eigenlijk wel mogelijk is om zich zodanig aan te passen dat positieve reacties van de omgeving het gevolg zijn. Er worden hoge eisen gesteld aan de sociale vaardigheden van hoogbegaafden, terwijl zij juist door hun hoge intelligentie teveel van anderen verschillen om in het dagelijks leven die vaardigheden te leren. Wil je, zoals Mönks, bevorderen dat alle in potentie aanwezige begaafdheden tot ontwikkeling komen, dan zijn speciale programma's voor het aanleren van sociale vaardigheden onontbeerlijk.

2. Gevoeligheid

Hoogbegaafden zijn gevoeliger dan anderen, al valt dat niet altijd te zien (hoofdstuk 13). Ietwat abstract zou je kunnen zeggen dat hun zenuwstelsel scherper staat afgesteld en eerder en/of sterker reageert op prikkels. Dit kan je beschouwen als een positief te waarderen eigenschap, zoals Kiersti Felland betoogde (hoofdstuk 13), of als een algemene tendentie in de zin van de ‘overexcitability’ uit de theorie van Dabrowski(hoofdstuk 15). Dabrowski stelt ook dat ‘overprikkelde’ mensen meer mogelijkheden hebben om een hoge morele standaard te ontwikkelen, wat te beschouwen is als een uiting van gevoeligheid voor normen en waarden. Op deze manier kan gevoeligheid in je nadeel werken. Als je doorgaans eerder dan anderen ziet wat er scheef zit wekt dat op den duur irritatie op, zoals Arno van Doorn op niet mis te verstane wijze beschreef (hoofdstuk 12)).

3. Onderpresteren

Hoge intellectuele capaciteiten, creativiteit en motivatie staan als min of meer vaststaande eigenschappen in het model van prof. Mönks. Zoals die ook zegt leiden die eigenschappen niet altijd tot het leveren van hoge prestaties. Er wordt wel aangenomen dat 50% van de (potentieel) hoogbegaafden helemaal nooit wordt herkend. Het is zeker dat de omgeving waarin een hoogbegaafd kind opgroeit hierin een grote rol speelt. Denk maar eens aan de ‘kenmerken van een ontmoedigd persoon’ uit het artikel over Felice Kaufmann (hoofdstuk 10). Of aan het voorbeeld (ook van Felice Kaufmann) van de vrouw die zich teleurgesteld in de mensen om haar heen terugtrok op een boerderij met zes koeien - en die vervolgens uitbouwde tot een groot zuivelconcern.
Onderpresteren wordt alleen begrijpelijk wanneer je dieper kijkt dan naar wat direct waarneembaar is. Dan kom je op een aanpak als die van Dale Bülla, die methoden voorstelt om te werken aan een positief zelfbeeld (hoofdstuk 4).

4. Labiliteit

Wie prestaties neemt als maatstaf voor hoogbegaafdheid zal waarschijnlijk moeite hebben met mensen die af en toe hoge prestaties leveren en op andere momenten niet. Soms wordt er gesproken over partiële hoogbegaafdheid, maar de vraag is of daarmee het probleem is opgelost. Integendeel, er zijn redenen om aan te nemen dat werkelijk hoge prestaties noodzakelijkerwijs onvoorspelbaar zijn. Een aanknopingspunt is te vinden in de chaos-theorie, die stelt dat wanneer een individu (of organisatie, of proces) ver genoeg uit evenwicht raakt, er een chaotische fase kan optreden. Na verloop van tijd ontstaat daaruit een nieuwe evenwichtstoestand waarin het individu wezenlijk anders functioneert (hoofdstuk 11).
Een ander aanknopingspunt werd gegeven door prof. Jan Strelau die een verband legde tussen temperament en hoogbegaafdheid. Temperamentvolle kinderen zijn minder voorspelbaar, en stellen daardoor hogere eisen aan hun omgeving. Daardoor krijgen ze meer reacties van ouders en opvoeders (hoofdstuk 7). Zo creëren hoogbegaafde kinderen wellicht juist die omgeving die ze stimuleert hun gaven te ontwikkelen.

Een ander gezichtspunt

Het Triadisch Interdependentiemodel beschrijft factoren en de relaties daartussen, maar zegt niets over wat er zich in de persoon afspeelt. Op dat voor psychologen toch wat glibberige terrein begeeft zich de theorie van Dabrowski. Deze theorie verklaart de eerder genoemde problemen als uitingen van geestelijke ontwikkeling. Een mens gaat op de weg naar geestelijke volwassenheid door een aantal stadia van intern conflict en twijfel aan de juistheid van het eigen handelen. Wie de druk tot conformeren van de samenleving weet te weerstaan en de prijs van de eenzaamheid kan opbrengen, kan uiteindelijk komen tot een toestand van harmonie en zelf-bepaaldheid. (hoofdstuk 15)
Onaangepastheid is in Dabrowski's theorie te zien als een uiting van het functioneren op een hoger niveau. Gevoeligheid is al genoemd als teken van overprikkeling. Onderpresteren zou een gevolg kunnen zijn van twijfel en een reactie op de druk van de omgeving. Labiliteit tenslotte, is te verklaren als een heen-en-weer geslingerd worden tussen de eigen keuzen en de normen van de samenleving. Daarmee grijpen alle problemen (of mag ik ze mogelijkheden tot ontwikkeling noemen?) in elkaar. Dabrowski geeft ons één theorie waarmee we onszelf kunnen begrijpen. Het centrale thema daarin is het concept overprikkeling (‘overexcitability’). Geen panacee en geen deksel dat op alle potjes past, maar een begrip waarmee alles dat in de ogen van anderen vreemd is normaal kan worden. Overprikkeling is een manier van zijn, niet een eigenschap die bestreden moet worden.
Een hoogbegaafde komt alleen tot volle ontwikkeling in een liefdevolle omgeving, stellen de deskundigen. Wat dat inhoudt is minder duidelijk. Het gaat niet alleen om ‘brood en spelen’ – in feite begint het daar pas! Een liefdevolle omgeving zal rekening moeten houden met de bijzondere eigenschappen van hoogbegaafden, opdat geen talent meer verloren gaat voor de toekomst.... Alleen sámen kunnen we de gigantische problemen van deze tijd oplossen.