Uit: ‘Hoogbegaafd, wat betekent dat?’, uitg. Vereniging Mensa Nederland, 1993
Hoofdstuk 10
De moed om te slagen
© Karel Jurgens 1993
Sommige mensen geven je het gevoel dat ze eigenlijk veel meer kunnen dan ze feitelijk doen. Voor dat verschijnsel is de term ‘onderpresteren’ in zwang geraakt. Tijdens het congres Talent for the Future presenteerde onderwijspsychologe Felice Kaufmann op een levendige en indringende manier haar visie op onderpresteren.
Onderpresteren, dat is minder presteren dan je eigenlijk kunt. Dat doet ieder mens geregeld. Er zijn nu eenmaal veel situaties waarin je niet het achterste van je tong kunt laten zien. Pas wanneer onderpresteren een levenshouding wordt is er iets ernstigs aan de hand. Chronische onderpresteerders zijn mensen die op een zeer negatieve manier met zichzelf en met hun omgeving omgaan. Zij hebben als het ware niet genoeg plezier in hun leven, ze zijn ontmoedigd. (zie kader)
Kenmerken van een ontmoedigd persoon
- Buitengewone behoefte aan aandacht
- Vermijding van verantwoordelijkheid
- Geen zelfvertrouwen
- Gedachten van waardeloosheid
- Vermijding van competitie
- Behoefte aan macht en zeggenschap
- Behoefte aan wraak
- Behoefte aan perfectie
- Oneerlijkheid
- Niet ruimdenkend
N.B.: Deze kenmerken zijn zelden allemaal tegelijk van toepassing!
(ontleend aan: Losoncy, 1977)
|
“There's no greater burden then a great potential.”
(Charlie Brown)
Ontmoedigde mensen hèbben wel capaciteiten, maar missen de moed om er iets mee te doen. Dit komt o.a. naar voren in speciale programma's voor hoogbegaafden (we schrijven over de VS.), waar sommige deelnemers stoppen met presteren uit angst niet aan verwachtingen te voldoen, of uit angst zichzelf bloot te geven. Felice Kaufmann vertelde hierbij als illustratie een aardige anecdote uit de strip Garfield. Na een compliment voor een mooie tekening scheurde hij hem doormidden omdat verwacht werd dat hij er beroemd mee zou worden. Zijn commentaar: “Life gets to complicated!” Hoogbegaafden lopen om begrijpelijke redenen meer kans dan anderen om in een dergelijke situatie terecht te komen.
Ontmoediging komt natuurlijk niet uit de lucht vallen. Factoren die ontmoedigend werken zijn onder andere een waargenomen gebrek aan respect, een wedijverend sociaal klimaat, spanningen ten gevolge van beoordelingssituaties, afbrekende kritiek en een niet lonend leerprogramma. In concreet gedrag vertaalt zich dat vaak als dominantie, ongevoeligheid, stilte (wanneer er juist iets gezegd zou moeten worden) en intimidatie.
Prestaties moeten doorgaans worden geleverd nadat iets is geleerd. De prestaties zullen zeker minder zijn na een ontmoedigend leerprogramma. Dat kan zijn doordat leerlingen niet de gelegenheid hebben om te communiceren en te gebruiken wat ze hebben geleerd, of doordat het leerstofniveau of de leerstijl niet bij hen aansluit. Er is weinig fantasie voor nodig om je voor te stellen hoe je je voelt als je jarenlang iets hebt moeten doen dat je helemaal niet leuk vindt...
Ontmoedigd worden, dat is één; ontmoedigd blijven is een heel ander ding. Felice Kaufmann verwijst hierbij naar Alfred Adler, een Duits psycholoog uit het begin van deze eeuw en een leerling van Freud. Die stelt: “Ieder gedrag heeft een doel.” Kaufmann past deze stelling toe op onderpresteren. Dit levert onder andere vermijding van als moeilijk ervaren situaties op (veiligheid), en daarnaast aandacht, macht, en de kans op wraak. Aandacht, omdat andere mensen de onderpresteerder zielig vinden; macht, omdat zielige mensen meer ruimte gegeven wordt en kans op wraak omdat anderen aldus moeten boeten voor hetgeen ‘de wereld’ de onderpresteerder heeft aangedaan. Op die manier wordt onderpresteren een levenshouding die zichzelf in stand houdt.
De speciale taal van aanmoediging
Onderpresteren kan al vroeg optreden. Ouders en leerkrachten die te maken krijgen met onderpresterende kinderen kunnen er wel wat aan doen. Felice Kaufmann verwijst hiervoor naar Dinkmeyer en Losoncy (1980): “We kunnen leerlingen trainen om moediger te zijn in:
- de manier waarop ze de werkelijkheid zien
- de manier waarop ze spreken
- de manier waarop ze andere mensen zien
- de manier waarop ze zichzelf zien
- de manier waarop ze naar nieuwe ideeën en ervaringen kijken.”
Dinkmeyer en Losoncy geven ook aan hoe dat in zijn werk gaat. Ze bevelen een aanmoedigende houding aan, waarmee de negatieve spiraal doorbroken kan worden.
Begrip en waardering staan centraal in deze aanmoedigende houding. De volgende aanbevelingen zijn ontleend aan Dinkmeyer en Losoncy:
- Toon vertrouwen in het kunnen van de ander: “Je bent in staat om .....” en: “Doe het en probeer het .....” en “Fouten zijn om van te leren .....”.
- Moedig de persoon aan in zijn/haar tempo, niet het jouwe.
- Moedig de persoon aan in de richting van zijn/haar doelen, niet de jouwe.
- Accepteer pogingen en inspanningen.
- Waardeer de persoon zoals hij of zij is.
- Erken de kracht, sterke punten en vindingrijkheid van een persoon.
Een hulpmiddel bij het overbrengen van deze boodschappen is de ‘speciale taal van de aanmoediging’. Deze is opgebouwd uit positieve formuleringen en legt de nadruk op wat de ander kan, doet of gedaan heeft. Enkele voorbeelden: “Dat is een moeilijk geval, maar ik wed dat je het goed uitwerkt.”; “Dat was attent van je om ....”; “Nu je er niet tevreden mee bent, wat denk je eraan te doen om meer voldoening te krijgen?”; “Ik zie dat je hier hard aan gewerkt hebt.”
Felice Kaufmann benadrukt dat het niet de bedoeling is om àlles aan te moedigen wat de ander doet. Er moet altijd een relatie blijven met een reëel geleverde of te leveren prestatie, hoe klein ook. Anders bestaat het gevaar dat de ander zich niet serieus genomen voelt en zich verder terugtrekt in zijn houding van onderpresteren.
|