Uit: ‘Hoogbegaafd, wat betekent dat?’ uitg. Vereniging Mensa Nederland, 1993
Hoofdstuk 8
De ontwikkeling van begaafde kinderen
© Karel Jurgens 1993
Tegenovergesteld aan de benadering van Jan Strelau en aan die van Linda Silverman zijn de inzichten van Joan Freeman, ten tijde van Talent for the Future voorzitster van ECHA, de European Council for High Ability. Zij zoekt naar relaties tussen de ontwikkeling bij zeer jonge kinderen (jonger dan twee jaar) en latere hoogbegaafdheid. Erfelijke eigenschappen ziet zij slechts als een uitgangspunt. Het zijn vooral de ouders die als ‘bemiddelaars’ tussen kind en omgeving bepalen welke eigenschappen tot ontwikkeling komen. Stimuleren is dus het parool, en daar kun je niet te vroeg mee beginnen.
Het doen van experimenteel onderzoek om te bepalen wat goed is voor een kind is om invoelbare redenen niet te doen, aldus Joan Freeman. Wel kun je onderzoeken wat er gebeurt met kinderen die door omstandigheden aandacht tekort zijn gekomen, zoals in en na de Tweede Wereldoorlog is gedaan door de Engelse ontwikkelingspsycholoog John Bowlby. Er blijkt een zekere capaciteit te zijn voor het inhalen van opgelopen achterstanden. Niettemin kun je stellen dat de ontwikkeling de grootste risico's loopt tussen 7 en 36 maanden.
Risico's zijn er zelfs al vóór de geboorte: het gebruik van pijnstillers vertraagt de ontwikkeling bijvoorbeeld. Tijdens de geboorte spelen omgevingsomstandigheden als muziek en gedempt licht een positieve rol. De basis van de zintuiglijke vermogens is op dat moment al aanwezig. De non-verbale communicatie begint bijna meteen. Een baby van twee maanden kan de blik al richten naar datgene waar een ander naar kijkt en dit vermogen houdt sterk verband met de (latere) verbale ontwikkeling. Een baby van drie maanden kan de expressie van verschillende emoties bij anderen onderscheiden. Er is een statistisch verband gevonden tussen vroege leerbaarheid en latere intelligentie en verantwoordelijkheidsgevoel.
Niet-responsieve kinderen daarentegen, hebben een grote kans op het ontwikkelen van achterstanden. Stress en deprivatie (het onthouden van stimulering) kunnen de latere intelligentie negatief beïnvloeden.
Het is belangrijk om je te realiseren hoeveel een pasgeborene al kan. Attentie (het richten van de aandacht), geheugen en habituatie (het verminderen van de reacties op een constante prikkeling) zijn al aanwezig bij de geboorte.
De mogelijkheid om de omgeving te beïnvloeden is essentieel voor de ontwikkeling van begaafdheid. Taal is hierbij een belangrijk instrument. De snelheid van de taalontwikkeling blijkt een maat te zijn voor begaafdheid, zelfs op wiskundig gebied. Een interessante observatie in dit verband is dat begaafde kinderen uit laag-sociale milieus blijken te komen uit gezinnen met een levendig taalgebruik! (In hogere milieus is dit verband minder sterk omdat het gemiddeld taalniveau daar hoger ligt.)
Joan Freeman stelt dat er genoeg bekend is om het percentage begaafden zeer aanzienlijk te verhogen: een levendige, liefdevolle omgeving; responsieve volwassenen; stimulering; een variëteit van bezigheden, ervaringen en leermaterialen. Daarnaast aanmoediging, liefde en waardering. Dus een stabiele omgeving met volwassenen die je leren doelen te stellen en die je laten zien hoe je daar kunt komen. Is dat niet van belang voor ieder kind?
|