Uit: ‘Hoogbegaafd, wat betekent dat?’, uitg. Vereniging Mensa Nederland, 1993

 

Hoofdstuk 5

Waarom het wiel opnieuw uitvinden?

© Edu Braat 1993

 

... over Leta Stetter Hollingworth (1886-1939) ...

Toen ik in 1990 Linda Silverman's Gifted Child Develop-ment Centre in Denver bezocht, werd ik door haar geattendeerd op een kort daarvoor verschenen themanummer van de Roeper Review, een vooraanstaand psychologisch vakblad in de VS. (Vol. 12, nr. 3, maart 1990) over Leta Hollingworth. Tot mijn niet geringe verbazing ging het over een vrouw die met recht een pionier op het gebied van onderwijs aan begaafde kinderen mag worden genoemd.

Tijdens het congres in Den Haag hield Linda Silverman een voordracht over Hollingworth en haar rol en betekenis. Ik put voor een impressie daarvan graag uit de ruim honderd pagina's tellende Roeper Review. Daaruit rijst een beeld op van iemand die in zeer veel opzichten een kanjer was en die veel meer bekendheid en erkenning verdient dan ze nu heeft.
Het meest fascinerende en tegelijkertijd hopeloos makende is dat Hollingworth al ver voor de Tweede Wereldoorlog het wiel had uitgevonden op een aantal terreinen en dat dit nu steeds –onnodig– opnieuw wordt gedaan.

Leta Hollingworth ging op haar zestiende naar de universi-teit van Lincoln (Nebraska) om haar liefde voor poëzie uit te diepen. Twee jaar later ontmoette ze haar latere echtgenoot Harry, die een bekend psycholoog zou worden. Na de universiteit werkte ze een jaar als onderwijzeres op een dorpsschool en ging vervolgens naar New York om te trouwen met Harry en... huisvrouw te worden, want in New York mochten getrouwde vrouwen niet lesgeven. Drie jaar lang probeerde ze een beurs te bemachtigen om dan tenminste verder te kunnen studeren, maar voor vrouwen bleek dat niet mogelijk. Toen ze eindelijk genoeg had gespaard schreef ze zich in bij het Teachers College en haalde haar doctoraal in psychologie. Door aan een project van Harry mee te werken raakte ze geïnteresseerd in experimentele psychologie. Ze begon met onderzoek en schreef artikelen over de psychologie van de vrouw en over de verschillen tussen mannen en vrouwen.

Binnen een paar jaar had ze de stellingen dat vrouwen intellectueel minder functioneren tijdens hun menstruatie en dat mannen hogere prestaties kunnen leveren omdat hun biologische variabiliteit groter zou zijn, door gedegen onderzoek tot vooroordelen gereduceerd.
In 1916 promoveerde ze. Ze had toen al in een aantal artikelen fijntjes aangetoond dat psychologen die altijd de mond vol hadden van objectiviteit vervielen in de gebruikelijke vooroordelen bij het trekken van conclusies over verschillen tussen de seksen. Iets wat haar natuurlijk niet in dank werd afgenomen.
Twee jaar later, in 1918, stond ze bekend als de wetenschappelijke steunpilaar van de feministische beweging. Haar belangstelling ging echter steeds meer uit naar de psychologie van adolescenten en zwakbegaafde kinderen, door een baan die ze kreeg bij het Teachers College van de Columbia University.
Kort daarvoor, in 1917, publiceerde ze samen met Garrison en Burke The psychology of the prodigious child. In de jaren erna volgden nog 5 boeken en 75 artikelen, waarvan 45 over hoogbegaafde kinderen. Haar bekendste boek –postuum gepubliceerd in 1942– werd Children above 180 I.Q. Stanford-Binet, Origin and Development, waarin ze ingaat op de problematiek van extreem hoogbegaafden, een problematiek die sindsdien vijftig jaar lang vrijwel onaangeroerd is blijven liggen.*

Het themanummer van de Roeper Review verscheen 51 jaar na haar dood. Maar het is dan ook letterlijk een eerbewijs: het ene artikel na het andere looft telkens een nieuw aspect van haar werk. Haar wetenschappelijke kwaliteiten, haar pioniersrol als vrouwelijke psycholoog, haar bijdragen over sekseverschillen en strijd tegen seksistische mannelijke vakgenoten, haar werk als klinisch- en schoolpsychologe, haar vele bijdragen over aspecten van hoogbegaafdheid, over kinderen met leermoeilijkheden, de ontwikkeling van artistiek talent en ga maar door. Het beeld dat oprijst is dat van een hoogbegaafde vrouw die tegen de verdrukking in haar talenten ontwikkelt en tot wasdom brengt. Met zowel een goede intuïtie, empathie en een vlugge, scherpe intelligentie als met geduld, volharding en morele moed.
Ter illustratie een stukje uit het artikel Social and Emotional Education of the Gifted, the Discoveries of Leta Hollingworth van Linda Silverman. Onder de kop ‘Special Perplexities of Gifted Children’ schrijft ze:

“Leta Hollingworth begreep begaafde kinderen echt. Als clinicus, als onderzoeker, als begaafd persoon zelf kon ze zich verplaatsen in hun wereld en kon ze van hen leren. Ze herkende hun eenzaamheid, hun isolement, hun fantasiewerelden, hun voorliefde voor discussie, hun perfectionisme, hun ongeduld met oppervlakkigheid en domheid, hun wens om gelijkgestemde geesten te vinden, het feit dat ze van tijd tot tijd hun toevlucht zoeken in goedbedoelde spitsvondigheid, en de heilzame werking van hun gevoel voor humor.”
“De reden waarom begaafde kinderen over het hoofd gezien worden, in de visie van Leta, is dat ze niet ‘sociaal hinderlijk’ zijn: De samenleving onderzoekt dat wat sociaal hinderlijk is. De school geeft aandacht aan degenen die moeilijkheden opleveren. In de tijd waarin Leta dit schreef hadden verschillende onderzoekers geconcludeerd dat begaafden emotioneel stabieler waren en hun emoties beter beheersten dan het gemiddelde, onder andere Terman in 1925 en Hawthorne en May in 1927. Als belangrijkste tekortkomingen van begaafde kinderen beschouwden zij: luiheid (die Leta toeschreef aan verveling), ongeduld met saai werk, en ‘praatziekte’ (die naar haar idee het resultaat is van hun grote ideeënvlucht en hun gretigheid om te communiceren en vragen te stellen).”

Linda Silverman benadrukt dat Leta Hollingworth ‘emotionele opvoeding’ aanbeval om hoogbegaafden te leren om-gaan met de speciale problemen waarvoor ze zich vooral in hun vroege jeugd geplaatst zien – een idee dat ook nu nog nieuw is. Hollingworth noemt verspreid in haar werk elf van deze speciale problemen:

  • genoeg uitdagend en interessant werk op school kunnen vinden
  • zich aanpassen aan klasgenootjes
  • in staat zijn om met andere kinderen te spelen
  • geen kluizenaar te worden
  • leiderschapskwaliteiten ontwikkelen
  • geen negatieve houding tegenover autoriteit ontwikkelen
  • leren om “dwazen blijmoedig te verdragen”
  • vermijden om extreme lastpakken te worden
  • leren aan regels en verwachtingen te voldoen
  • oorsprong en bestemming al van jongs af te leren zien
  • leren omgaan met het speciale probleem van hoog-begaafde meisjes.

Veel van deze problemen zijn nu, 70 jaar nadat Hollingworth erover schreef, eindelijk (een beetje) in de belangstelling. Toch wordt helaas het wiel telkens opnieuw uitgevonden. Men zeurt liever over eigen modelletjes dan dat men kijkt naar de vele praktische methoden die Hollingworth al lang geleden verzon en met veel resultaat gebruikte.
Als voorbeeld: op de Speyer School in New York, waar van 1935 tot 1940 hoogbegaafde kinderen een aangepast programma konden volgen, introduceerde Leta voor de acht kinderen met een IQ hoger dan 170 een speciale training in debatteren.

“Hier wordt een training voorgesteld die het hele terrein van spreekvaardigheid bestrijkt: discussie met zichzelf, waar¬in aandacht wordt besteed aan logica en aan de psychologie van het denken; discussie met anderen in besloten gezelschap, waarin aandacht voor etiquette en voor de kunst van het beleefd blijven bij meningsverschillen; discussie in het openbaar, met aandacht voor de wetten van het parlement, reglementen van orde, goede bewijsvoering en de kunst om massa's te bespelen.” (Linda Silverman).

Het zou niet slecht zijn dit soort dingen in de verrijkingsprogramma's van vandaag in te vlechten!
 

*

IQ 180 Stanford Binet (SD=20) = 4 standaarddeviaties boven het gemiddelde. Dit is vergelijkbaar met een score van 160 op bijv. de WAIS (SD=15) (–red.)